Door Geert Driessen & Annemarie van Langen, ITS. Het volledige rapport kunt u hier downloaden.
V.w.b. de vergelijkende studie voor het onderdeel cognitieve competenties zijn met name PIRLS en TIMSS gebruikt, naast PISA. Voor zover mogelijk zijn steeds Australië, België (Vlaanderen), Duitsland, Engeland (c.q. het VK), Frankrijk, Nederland, de VS en Zweden vergeleken. Voor niet cognitieve competenties en schoolloopbaankenmerken zijn geen onderwijsvergelijkende studies gebruikt (op pisa na voor niet cognitieve competenties voor onderbouw secundair onderwijs).
Managementsamenvatting:
Het ITS heeft in dit rapport de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes geïnventariseerd, zowel qua cognitieve competenties, niet-cognitieve competenties als schoolloopbanen en zowel in het primair onderwijs als in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs in Nederland en enkele andere landen. Deze inventarisatie is een update van de trendstudie die het ITS in 2006 heeft uitgevoerd naar nationale en internationale verschillen in schoolprestaties en onderwijsloopbanen van jongens en meisjes. De aanleiding voor deze update wordt gevormd door recente berichten in de media dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden. Hierover zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld, waarna de staatsecretarissen voor primair onderwijs en voor voortgezet en beroepsonderwijs eind 2009 toegezegd hebben om onderzoek te laten doen naar de onderwijspositie van jongens.
Op grond van de uitgevoerde inventarisatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over het bestaan van een onderwijsachterstand van jongens:
In termen van cognitieve competenties is in Nederland er geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking tot meisjes; noch in het primair onderwijs, noch in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs. De geconstateerde sekseverschillen in prestaties zijn namelijk enerzijds vrij beperkt, anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes (bij taal en lezen) of de jongens (bij rekenen/wiskunde).
De gevonden sekseverschillen in niet-cognitieve competenties zijn soms wèl vrij aanzienlijk, en suggereren bovendien af en toe wel een ongunstigere onderwijspositie van jongens dan van meisjes. In het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag; in groep 8 meer nog dan in groep 2. Onder zorgleerlingen in het regulier onderwijs en leerlingen van het speciaal onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Van andere geconstateerde sekseverschillen in nietcognitieve competenties is minder duidelijk aan te geven wat het effect is op de onderwijspositie. Zo beschouwen jongens in het voortgezet onderwijs zichzelf als veel minder mild dan meisjes; zij gaan conflicten dan ook minder uit de weg. Ook zijn jongens naar eigen zeggen emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen, ook in hun onderwijsmogelijkheden. Een mogelijk bruikbare interessante bevinding voor de onderwijspraktijk is dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn.
De schoolloopbanen van jongens zijn in vrijwel alle onderzochte opzichten die mede bepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijs(eind)niveau, minder gunstig dan die van meisjes. Om te beginnen neemt een veel groter aandeel van hen deel aan vormen van speciaal onderwijs. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de vo-schoolloopbaan lopen de sekseverschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het daarmee toch om duizenden leerlingen.
Het voorafgaande beeld geldt voor jongens en meisjes als totale groep, maar vrijwel steeds ook, en in gelijke mate, voor de afzonderlijk onderscheiden sociaaletnische groepen. Met andere woorden: de gehanteerde gegevens wijzen niet op enige vorm van interactie tussen sociaal-etnisch milieu en sekse die ertoe zou leiden dat bepaalde groepen jongens in het Nederlandse onderwijs systematisch een grotere achterstand op de meisjes hebben dan andere.
De bovenbeschreven situatie heeft betrekking op de huidige stand van zaken; er zijn echter weinig aanwijzingen gevonden dat deze sterk verschilt van de situatie van vijf tot tien jaar geleden. Er is dus geen sprake van dat in de laatste jaren in Nederland grote veranderingen zijn opgetreden in de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes.
In dit rapport wordt tevens verslag gedaan van een internationale literatuurstudie naar de verklaringen voor de achterstand van jongens en naar mogelijke interventies om deze achterstand te bestrijden. De verklaringen zijn ingedeeld naar analogie van het bekende nature-nurture debat, dat draait om de vraag of eigenschappen en gedrag van mensen zijn aangeboren of aangeleerd. Recentelijk is er veel literatuur verschenen over de biologische verschillen in hersenfunctie en –ontwikkeling tussen jongens en meisjes, die zouden leiden tot sekseverschillen in het onderwijs. Aanvullend hierop, soms ook in strijd hiermee, is er echter ook veel onderzoek uitgevoerd naar de invloed vanuit de omgeving – ouders, leeftijdsgenoten, school en docenten, maatschappelijke context – op het ontstaan van sekseverschillen in het onderwijs. In dit rapport geven we een overzicht van de argumenten die vanuit beide invalshoeken worden aangedragen, en beschrijven tevens de voorgestelde interventies en oplossingen om de achterstand van jongens te bestrijden. Deze zijn in drie typen te onderscheiden:
pedagogisch-didactische maatregelen (bijv. het aanleren van onderwijsstrategieën aan docenten, gericht op de specifieke behoefte van jongens aan meer competitie, practicum en/of beweging), sociaal-culturele maatregelen (bijv. programma’s om het zelfbeeld van jongens te verhogen of hun antischool-houding te keren) en organisatorische maatregelen (zoals seksegescheiden onderwijs of het aantrekken van meer mannelijke docenten).